dinsdag 6 mei 2014

“Ik vónd het geen goed idee. Ik vínd het geen goed idee. Ik zal het nóóit een goed idee vinden.”

“Ik vónd het geen goed idee. Ik vínd het geen goed idee. Ik zal het nóóit een goed idee vinden.” Naast mij trekt George Mkamanga flink van leer. Hij is commissaris van politie geweest en dat merk je nog steeds. Uitgesproken. Recht door zee. Geen blad voor zijn mond.

Vandaag vergaderde ik de hele dag mee met een taakgroep van 7 mensen die zich sinds februari dit jaar buigt over allerlei vraagstukken die te maken hebben met de organisatie van de kerk. Als meneer Mkamanga het woord neemt, gaat het over de vraag of de voorzitter van de synode een voltijdse (betaalde) functie op het synode-kantoor moeten worden. Mkamanga voorziet dat dat een voortdurende machtstrijd gaat opleveren tussen de synode-scriba en de synode-voorzitter: twee kapiteins op het schip is vragen om problemen. Maar anderen vinden dat de taak van de synode-voorzitter als geestelijke vader van de kerk te veelomvattend is geworden om ‘erbij’ te doen. Hij zit immers niet alleen maar synode-vergadering voor, maar verleent ook pastorale zorg aan predikanten en vertegenwoordigt ook de kerk in den lande. Al pratend zoeken we naar adequate modellen om de rol van de voorzitter het beste te duiden: is hij “premier” of “kamervoorzitter” of “president” of “geestelijk vader” of misschien zelfs “bisschop”? De meningen zijn verdeeld.

De CCAP Synod of Livingstonia is hard gegroeid. De manier van organiseren die in de jaren tachtig heel effectief was, kraakt nu in zijn jasje. Een voorbeeld: in 1980 had onze kerk 3 classes, nu 25. In de beginjaren ontstond het gebruik dat elk jaar alle synode-afdelingen (jeugdwerk, evangelisatie, onderwijs, etc.) de classis-vergaderingen bezochten om de voortgang van hun werk toe te lichten. Waar dat in 1980 neerkwam op 3 bezoeken per jaar, zijn dat er nu 25. En we praten dan niet over een bezoek van een uurtje, maar 25 hele dagen op pad. Dat is wel veel op een jaar. We vragen ons dan ook hardop af: is het nog wel nodig? En als het nodig is, kunnen we het dan niet op een andere manier organiseren?

Ik vind het boeiend om bezig te zijn met deze kerkordelijke aangelegenheden. Hoe passen we de structuren van de kerk zo aan dat ze passen bij wat anno 2014 nodig is voor een veel grotere kerk die steeds meer stadsgemeenten krijgt en die naar verwachting tussen nu en 2030 ook nog eens bijna zal verdubbelen in aantal? Achter de van buitenaf gezien ‘technische’ discussies schuilen fundamentele vragen over gemeenschap-zijn, bijbelse principes van leiderschap en verdeling van macht en gezag. En bovenal hoe je ervoor zorgt dat de structuren uiteindelijk de gemeenten helpen om steeds meer mensen te bereiken met het evangelie, met pastorale zorg en praktische hulp.

En bovendien is het niet alleen inhoudelijk boeiend. Het zijn ook boeiende mensen met wie ik samen mag werken. Het is een groep vol levenswijsheid, prachtige verhalen en humor. En daarbij ook heel toegewijd: aan het eind van 7 uur vergaderen concluderen we dat er een tandje bij moet om in augustus aan de Synode een afgerond en doortimmerd verhaal te presenteren. “Als dat zo is, moeten we volgende week weer een hele dag inplannen.”

En dat doen ze dan gewoon, te midden van hun vele andere verantwoordelijkheden: de universiteitsbestuurder, de plaatsvervangend directeur van de onderwijs-afdeling van de kerk, de voormalig Synode-scriba (die ook nog druk campagne voert om op 20 mei gemeenteraadslid te worden en daarna – via het getrapte systeem hier – misschien zelfs burgemeester van Mzuzu), de gepensioneerde manager van het ministerie van onderwijs (die ook voorzitter is van de ‘commissie voor kerkbalans’ van de grootste gemeente van Mzuzu), de gepensioneeerde politiecommissaris (die ook scriba is in zijn gemeente), de directeur van het instituut voor theologische vorming, de jonge gemeentepredikant van één van de grotere gemeenten aan het meer. Dr. Mlenga, Mrs. Gausi, Rev. Dr. Mazunda, Mrs. Mkandawire, Mr. Mkamanga, Rev. Kapombe, Rev. Chirwa, ik voel me bevoorrecht met hen te mogen werken.